Op een zonnige morgen maaide ik het grote groene grasgazon van Kasteel Kanonnensteijn, toen ik in de verte een zwaar, metalig gekletter hoorde. Ik keek op. Een imposante ridder te paard draafde van verre de oprit op; zijn blauwe harnas sierlijk schitterend in de vriendelijke zonnestralen. Kleurrijke veren tooiden zijn indrukwekkende helm en zijn blauwe banier wapperde strijdlustig in de ochtendbries. Een prachtig gezicht was het!
De ridder straalde een soort rustige, innerlijke kracht uit. Precies voor me hield hij beleefd stil. Wat een indrukwekkende verschijning!
‘Een weledelblauwglinsterenduitstekendemorgen!’ begroette ik hem warmhartelijk. ‘Welkom op Kasteel Kanonnensteijn.’
‘En een roemrijkemorgen aan u, waarde Baron,’ klonk een zware, vastberaden stem vanachter het vizier. De stem boezemde direct ontzag in. ‘Ik ben de Blauwe Ridder, en graag zou ik gebruikmaken van uw gastvrijheid, die zelfs tot over de grenzen beroemd is!’
‘Bent ú de beroemde Blauwe Ridder? Die de gemene Koning der Aardmannen versloeg? Die het vuur van de paarse draak uit de Mistige Bergen bluste? Die Grijs, de monsterlijke wolf uit het Duistere Woud verjoeg? U bent een groot man!’ zei ik vol bewondering. ‘U bent natuurlijk welkom!’
‘Dank u, Baron,’ zei de Blauwe Ridder. ‘En zo groot ben ik nou ook weer niet hoor. Ik ben wie ik ben.’
‘Maar u heeft waarlijk grootse daden verricht. Enige omvang lijkt me daarvoor toch voorwaarde. Dat is toch buitengewoon logisch?’
‘Niets is wat het lijkt, Baron,’ verklaarde de Ridder. ‘Het verrichten van grote daden zit in iedereen. Groot en klein, jong en oud!’
‘Maar u draagt een loodzwaar harnas, heer Ridder. Daarvoor moet u toch omvangrijk en bijzonder sterk zijn, welzeker?’
‘Dat zou men wel zeggen, natuurlijk. Het is een hele last om mee te voeren en te bewegen,’ zuchtte de ridderlijke ridder. ‘In de zon is het harnas net een snelkookpan… Erg heet, hoor! Zoudt u mij wat verkoelend water willen schenken, waarde Baron?’
‘Maar vanzelfsprekend,’ antwoordde ik snel. Ik stak de ridder meteen een flesje bronwater toe om zijn dorst te lessen. Toen gebeurde er iets merkwaardigs.
Het vizier ging open. Maar niet dat in z’n helm… Op zijn rug! Daar zat een klein deurtje! Een kleine, blauwe waterkobold stak zijn olijke koppie naar buiten.
‘Wiebelende-waterstromen,’ verzuchtte de kobold piepend en zwetend. ‘Ik krijg zo’n dorst van dat grote harnas… Het is een zwaar karwei het te besturen, ziet u…’
Ik was zo verbaasd als een konijn in de koplampen. De piepkleine waterkobold buitelde naar buiten. Verder was het enorme harnas gevuld met radertjes, wieltjes, draadjes en hogere mechanica.
Hoe kon dit? Zulke belangwekkende heldendaden en dan zo’n klein mannetje? Dat was toch onmogelijk? Ik hapte naar adem.
‘Maar… U bent piepklein…!’ riep ik verbijsterd. ‘En dat bedoel ik zeker niet beledigend. Maar u heeft ook zulke grote daden verricht…!’
‘Grote daden zijn niet alleen voorbehouden aan grote lieden, hoor. Wie niet sterk is moet slim zijn. Ik bestuur het harnas, zodat het beweegt zoals ik wil!’ riep de kobold. ‘Dat doe ik met het slimme mechaniek. De zware stem komt uit een luidspreker. En de rest van de kracht komt uit mijn géést!’ piepte het blauwe mannetje.
‘Verbluffend…’, kon ik alleen maar stamelen. ‘Uw geringe afmeting doet in niets af aan uw stalen moed en uw drang naar belangwekkende heldendaden…!’
‘Klein van stuk, gróót van geest! Als je iets wilt, moet je het gewoon dóen. En je niet tegen laten houden omdat je klein bent. Er is altijd een slimme oplossing te bedenken.’
‘Huldeblijk & Hoogachting voor u!’ riep ik enthousiast. ‘Maar bent u dan nérgens bang voor, Heer Ridder?’
‘Mmmm… Ja, voor reuzenmagneten. Maar dat mag u niet verder vertellen…!’ grapte de kleine kobold.
Daar moest ik wel om lachen. ‘Ik vind deze ontmoeting met u een echte “blikopener”, eigenlijk…’ zei ik.
‘Moge uw dag dan vol blikopeners zijn. Maar ik hoop de mijne niet!’ lachte de ridder en gaf zijn paard de sporen.
Aan het eind van de oprit draaide hij zich om, liet zijn paard steigeren en zwaaide met zijn blauwe banier ten teken van afscheid.
Leave a Reply